dinsdag 9 december 2014

'Het mooiste grijs van de wereld'

Ken je dat? Je ligt net goed in bed, helemaal ingeduffeld zoals je goed ligt na je 100 keer te herleggen. Het deken is als een cocon rond je gesponnen en dan ineens 'aah ja, dat moet ik opschrijven of ik ben het morgen vergeten!' Dan ontspint er zich een discussie waarvan de reden jammer genoeg vaak wint. 'Ik wil warm blijven' 'Het duurt maar even.' 'Ik onthoud het wel.' 'Wie probeer je eigenlijk iets wijs te maken?' 'Ik wil slapen!' 'Als je meteen had opgeschreven, was je nu al terug in bed!' Eeeeeeeen hup, ik spring eruit, krabbel in sneltempo iets neer en duik weer onder het donsdeken, in de hoop dat het niet te hard is afgekoeld. Het enige verschil tussen mij en jullie vermoed ik, is dat jullie praktische dingen zullen neerschrijven à la 'ik mag niet vergeten dat morgen mee te brengen van de boodschappen', 'ik moet nog bij de bank passeren', verjaardagscadeau niet vergeten mee te nemen naar de feest' enz. Ik krijg echter tijdens de eerste roes slaap prachtige ideeën om over te schrijven. En daaruit is de basis van volgend verhaal gekomen. Ondertussen heb ik de tijd gehad om het deftig uit te schrijven, ik ben benieuwd wat jullie ervan vinden :)

‘Het mooiste grijs van de wereld’
De zon straalde zo ver als de horizon reikte. Alles bad in de gouden stralen en bloemen ontloken tot bonte velden. De musjes leken om ter mooist te willen zingen, het beekje kabbelde rustgevend zijn weg en aan de hemel was geen wolkje te bespeuren. En in deze explosie van vrolijkheid en energie kon je een witte figuur zien, tussen de bloemen neergehurkt te genieten. ‘De wereld was mooi, zoiets vind je toch nergens anders? dacht hij.’ ‘Heb ik niet alle reden om dankbaar te zijn? Het leven is perfect!’ Om de witte figuur heen waren honderden andere levende wezens, hij voelde zich nooit alleen.

De witte figuur stond op en wandelde van genot door de prachtige natuur. ‘Wat heb ik toch geluk!’ Maar na een tijdje begon hij om zich heen te kijken. Alles bleef even prachtig, het raakte hem steeds minder. Hij had alles immers al gezien. ‘Waarom? Waarom voel ik me zo? Ik heb toch alles waar iedereen van droomt? Wat voel ik eigenlijk?’ En dan merkte hij de drukte om hem heen, eigenlijk had hij nooit een moment voor zichzelf. ‘Hoe zou het voelen om eens alleen te zijn?’
Er liep een pad voor het bos, tot verder weg dat de witte figuur ooit was geweest. ‘Waar zou het naartoe gaan? Misschien moet ik het gewoon ontdekken, hier heb ik toch alles gezien.’ En hij startte zijn reis. Naarmate het pad vorderde, waren er minder dieren. De zon scheen ook niet meer zo fel. De bloemen hadden net iets minder felle kleuren en waren niet meer zo talrijk aanwezig. ‘Vreemd, waar ik woon, is het mooier. Dit is echt anders... interessant.’

Het woud was helemaal niet mooi meer. Het begon stilaan op een griezelbos te lijken, waar was hij toch aan begonnen? ‘Wil ik wel verder? Wie weet wat er op me wacht...’ Maar zijn nieuwsgierigheid won het van de angst en hij zette een stap vooruit terwijl een schichtige wezel voor zijn voeten de struiken in dook.


De regen viel in bakken uit de lucht. Het was alsof de hemelpoorten waren open gezet en de goden huilden om hoe het met de wereld ging. De lucht was asgrauw en tussen de bijeen gepakte wolken klonk de donder. Het enige licht was een korte flits die van boven afdaalde tot de doorweekte aarde. Nergens waren dieren te bespeuren, hier en daar overleefde een moerasplantje. En in dit stormweer, als je goed keek, zag je een zwarte figuur staan. Met doorgehangen schouders, het hoofd naar voor hangend. Niet eens de moeite nemend te kijken waar hij kon schuilen.

De zwarte figuur kwam traag in beweging. ‘Het moet toch anders kunnen? Is dit het dan? Ik voel me zo ellendig, niets gaat goed. Ik wil eens dat alles goed gaat, dat ik me over niets zorgen hoef te maken. Wat moet dat goed voelen, dat geloof ik echt!’ Maar hij realiseerde zich dat hij daarvoor niet op die plek kon blijven. Hij had echter geen idee waar hij dan wel moest aan beginnen.

De zwarte figuur keek rond waar hij naartoe kon gaan. Omdat alles zo donker was, had hij nooit de tijd genomen om zijn omgeving goed in zich op te nemen. Maar daarachter het kolkende meer, in de verte liep een kleine weg die hij nog niet ieder had opgemerkt. ‘Dat wordt het, alles is beter dan dit.’ En hij begon te stappen.

En naarmate hij verder ging, werd de regen minder. Op sommige plaatsen boorde de zon zich dapper door het wolkendek door. En voor het eerst hoorde hij... vogels! Wat klonk het heerlijk! Kleine jonge planten klauterden uit de aarde naar boven en kwamen langzaam tot groei. De zwarte figuur was razend benieuwd wat hij nog zou tegen komen.

Op de grens van 2 werelden kwamen 2 figuren samen, elkaar voor het eerst aanschouwend. De witte figuur staarde verbijsterd naar de zwarte figuur. En de zwarte figuur staarde terug. Nog nooit hadden ze iemand zo verschillend ontmoet. Alles aan de ander leek anders. ‘Wie ben jij en wat brengt je naar hier?’ Tot zijn ontzetting kon de witte figuur geen antwoord geven op de vraag die hij was! Hij stamelde dat hij zijn geluk beu was, er gebeurde nooit iets speciaals meer. Alles was altijd even prachtig. De zwarte figuur trok grote ogen, het klonk geweldig! Waarom zou je daarvan weg gaan?! ‘En wie ben jij?’ vroeg de witte figuur. Beschaamd moest de zwarte figuur toegeven het ook niet te weten. Hij wilde alleen een beter leven, weg van alle miserie die toch nooit beter werd, geen tegenslag meer. De witte figuur luisterde geïnteresseerd, het moest fascinerend zijn te leven op een plaats waar het donker was. Wat was regen trouwens? En tegenslag? Ze guurden naar elkaars pad, van waar ze gekomen waren. Het leek hun beiden de moeite waard verder te gaan. Ze spraken over een week weer af, aan hetzelfde punt als nu.

De week ging voorbij en langs de 2 uiteinden van een pad liepen 2 figuren naar elkaar toe. De zwarte opgelucht en blij, de witte teneergeslagen en beschaamd. “Dank je,’ zei de zwarte figuur, ‘om me te leren hoe het is gelukkig te zijn. Om te tonen dat het anders kan als ik ervoor durf naar buiten stappen.’ De witte figuur knikte en antwoordde: ‘Dank je om me te leren wat pijn en verdriet is, het heeft me leren waarderen wat ik had. Dank je om de waarde van wat ik had te zien.’ ‘Het is gek,’ zei de zwarte, ‘als ik niet uit dat donkere hol had geleefd, had ik nooit begrepen waarom jou velden zo prachtig zijn.’ ‘En als ik niet in die perfecte wereld had geleefd, had ik nooit begrepen hoe gruwelijk moeilijk het leven kan zijn in jouw wereld,’ gaf de witte toe. Het werd stil. Eigenlijk waren niet meer woorden nodig. En op het moment dat ze elkaar de hand gaven, spraken ze dezelfde zin: ‘Ik weet het weer.’


De witte en zwarte kleur vloeiden samen tot een elegant en krachtig grijs. En er stonden geen 2 figuren meer, maar eentje. ‘Wat weet je weer? De stem kwam van een klein meisje achter de grijze figuur. ‘Wie ik ben,’ antwoordde hij, ‘ik was het vergeten. Maar nu weet ik het weer. Ik ben mezelf, ik ben perfect, ik heb onhandig, ik ben vriendelijk, ik ben eigenwijs. IK BEN IK! En wie ben jij?’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten